Functie belangrijkste spieren
Origo (oorsprong) van een spier
- Wat is het?
De origo is het punt waar een spier aan een bot vastzit, dicht bij het midden van het lichaam (proximaal). Dit punt beweegt nauwelijks en dient als het "beginpunt" van de spier. - Voorbeeld:
Bij de biceps in de bovenarm begint de spier bij het schouderblad. - Proximaal:
Betekent dat de origo dichter bij het centrum van het lichaam ligt, zoals het schouderblad ten opzichte van de hand.
Insertie (aanhechting) van een spier
- Wat is het?
De insertie is het punt waar de spier aan een bot verder van het midden van het lichaam vastzit (distaal). Dit punt beweegt wanneer de spier samentrekt en zorgt ervoor dat het bot beweegt. - Voorbeeld:
Bij de biceps eindigt de spier aan de zijkant van de onderarm. - Distaal:
Betekent dat de insertie verder van het centrum van het lichaam ligt, zoals de onderarm ten opzichte van de schouder.
Bewegingsassen en Latijnse bewegingen
Bewegingsassen zijn denkbeeldige lijnen die door een gewricht lopen en waaromheen rotatie plaatsvindt. Samen met bewegingsvlakken definiëren ze de richting van bewegingen. De Latijnse termen beschrijven de bewegingen in gewrichten:
- Flexie (buiging)
Verkleint de hoek tussen twee botten, zoals het buigen van de elleboog. - Extensie (strekking)
Vergroot de hoek tussen twee botten, zoals het strekken van de elleboog. - Abductie (zijwaarts bewegen)
Beweging van een ledemaat weg van de middellijn van het lichaam, zoals het zijwaarts heffen van een arm. - Adductie (naar het lichaam bewegen)
Beweging van een ledemaat naar de middellijn van het lichaam. - Rotatie (draaien)
Draaien van een bot rond zijn lengteas, zoals het draaien van het hoofd. - Pronatie (naar binnen draaien van de hand/voet)
Draaiing van de hand en onderarm zodat de palm naar beneden is gericht. - Supinatie (naar buiten draaien van de hand/voet)
Draaiing van de hand en onderarm zodat de palm naar boven is gericht. - Elevatie (optillen)
Het optillen van een lichaamsdeel, zoals het optrekken van de schouders. - Depressie (laten zakken)
Het verlagen van een lichaamsdeel, zoals het laten zakken van de schouders. - Anteflexie (voorwaarts buigen)
Voorwaartse buiging van een lichaamsdeel, zoals het buigen van het hoofd naar voren. - Retroflexie (achterwaarts buigen)
Achterwaartse buiging van een lichaamsdeel, zoals het achterover buigen van het hoofd. - Lateroflexie (zijwaarts buigen)
Zijwaartse buiging van de wervelkolom, zoals bij het naar de zijkant buigen van de romp. - Circumductie (ronddraaien)
Circulaire beweging van een lichaamsdeel, zoals het maken van cirkels met de arm. - Eversie (naar buiten draaien van de voet)
Draaien van de voet zodat de voetzool naar buiten wijst. - Inversie (naar binnen draaien van de voet)
Draaien van de voet zodat de voetzool naar binnen wijst. - Oppositie (duim naar vingertoppen bewegen)
Beweging van de duim naar de vingertoppen, zoals bij het grijpen van een object. - Repositie (duim terug naar startpositie)
Terugkeer van de duim naar de oorspronkelijke positie na oppositie. - Protractie (naar voren bewegen)
Voorwaarts bewegen van een lichaamsdeel, zoals de schouders naar voren trekken. - Retractie (naar achteren bewegen)
Achterwaarts bewegen van een lichaamsdeel, zoals de schouders naar achteren trekken. - Dorsiflexie (optillen van de voet)
Het optillen van de voorkant van de voet van de grond. - Plantairflexie (voet naar beneden duwen)
Het naar beneden duwen van de voet, zoals bij het indrukken van een gaspedaal.
Spieren en hun functies
Spieren van het hoofd en de nek
-
Temporalis (slaapspier)
- Origo: Temporaal bot.
- Insertie: Coronoid proces van de onderkaak.
- Functie: Sluit de kaak en trekt de onderkaak naar achteren.
-
Masseter (kaakspier)
- Origo: Jukbeen.
- Insertie: Onderkaak.
- Functie: Sluiten van de kaak.
-
Sternocleidomastoideus
- Origo: Borstbeen en sleutelbeen.
- Insertie: Mastoid proces van het schedel.
- Functie: Hoofd draaien naar de tegenovergestelde kant, nek buigen, en helpt bij ademhaling.
-
Scalenes
- Origo: Halswervels.
- Insertie: Eerste en tweede rib.
- Functie: Helpt bij ademhaling door het optillen van de bovenste ribben, zijwaarts buigen van de nek.
Spieren van de bovenste extremiteiten
-
Biceps brachii
- Origo: Schouderblad.
- Insertie: Spaakbeen (radius).
- Functie: Buigen van de elleboog en draaien van de onderarm naar buiten (supinatie).
-
Triceps brachii
- Origo: Schouderblad en bovenarm.
- Insertie: Ellepijp (ulna).
- Functie: Strekken van de elleboog.
-
Pectoralis major (grote borstspier)
- Origo: Sleutelbeen, borstbeen, ribben.
- Insertie: Bovenarmbeen (humerus).
- Functie: Beweegt de arm naar voren en draait deze naar binnen.
-
Deltoid (deltaspier)
- Origo: Sleutelbeen, schouderblad.
- Insertie: Bovenarmbeen (humerus).
- Functie: Heft de arm opzij, draait de arm naar binnen of buiten, en helpt bij het voor- en achterwaarts bewegen van de arm.
Spieren van de buik en borst
-
Rectus abdominis (rechte buikspier)
- Origo: Schaambeen.
- Insertie: Onderste ribben, borstbeen.
- Functie: Buigen van de wervelkolom, inhouden van de buikinhoud.
-
Obliquus externus abdominis (buitenste schuine buikspier)
- Origo: Ribben.
- Insertie: Bekkenrand, linea alba (middenlijn van de buik).
- Functie: Buigen en draaien van de wervelkolom, inhouden van de buikinhoud.
Spieren van de rug
-
Latissimus dorsi (brede rugspier)
- Origo: Onderste ribben, wervels.
- Insertie: Bovenarmbeen (humerus).
- Functie: Trekt de arm naar beneden en naar achteren, draait de arm naar binnen.
-
Trapezius (monnikskapspier)
- Origo: Nek en bovenste rug.
- Insertie: Schouderblad, sleutelbeen.
- Functie: Beweegt het schouderblad, trekt het hoofd naar achteren en opzij.
Spieren van het bekken en de heup
-
Iliopsoas (heupbuiger)
- Origo: Lendenwervels, bekken.
- Insertie: Bovenste deel van het dijbeen (femur).
- Functie: Buigen van de heup.
-
Gluteus maximus (grote bilspier)
- Origo: Bekken, heiligbeen.
- Insertie: Bovenbeen, iliotibiale band.
- Functie: Strekken van de heup, draaien van de heup naar buiten.
Spieren van het bovenbeen
-
Quadriceps femoris (vierhoofdige dijspier)
- Origo: Bekken, bovenbeen.
- Insertie: Knieschijf, scheenbeen.
- Functie: Strekken van de knie, buigen van de heup.
-
Hamstrings
- Origo: Zitbeenknobbel (bekken).
- Insertie: Scheenbeen, kuitbeen.
- Functie: Buigen van de knie, strekken van de heup.
Spieren van het onderbeen
-
Gastrocnemius (kuitspier)
- Origo: Bovenste deel van het bovenbeen (femur).
- Insertie: Hiel via achillespees.
- Functie: Buigen van de knie, plantairflexie (voet naar beneden duwen).
-
Tibialis anterior (scheenbeenspier)
- Origo: Bovenste deel van het scheenbeen.
- Insertie: Binnenkant van de voet.
- Functie: Dorsiflexie (voet optillen), inversie (voet naar binnen draaien).
Door een goed begrip van de functies en bewegingsmogelijkheden van spieren, evenals de terminologie van origo, insertie en bewegingen, kunnen trainers en therapeuten effectieve programma's ontwerpen die inspelen op specifieke doelen en de kans op blessures verminderen.